In de bouwsector wordt al enkele jaren gejongleerd met allerlei termen, eisen, verplichtingen en doelstellingen. Veel gehoord zijn duurzaam bouwen, energieneutraal bouwen, de milieu-impact (of -voetafdruk), levenscyclusanalyses (LCA), cradle-to-cradle (C2C), circulair bouwen en zoveel meer. Zonder twijfel moeten we evolueren naar minder energieverbruik en een betere beheersing van materialen in het bouwproces. In bepaalde landen worden enkele van deze meer ecologische manieren van denken en bouwen al geïntegreerd in wetgeving.
Toch blijft de vraag van veel opdrachtgevers: waarvoor investeren we nu het beste: hout of steen, PUR of minerale wol? Wat betekenen al die termen rond circulair bouwen? Welke afwegingen zijn haalbaar binnen ons budget? We geven hierbij een kort woordje uitleg en illustreren de principes rond circulair bouwen en denkpistes die haalbaar zijn, in meer of mindere mate per project.
Veel overheden beginnen onder invloed van Europa te streven naar een circulaire economie tegen 2050, waarbij de uitdaging gesteld wordt om de vraag naar meer consumptie en meer productie – waardoor het klimaat en de natuurlijke grondstoffen onder druk komen te staan - om te zetten naar een circulaire economie met o.a. minder materiaal- en energieverbruik, upcycling en toepassing van herbruikbare grondstoffen.
Duurzame ontwikkeling (en bouwen) wordt in het Brundtland-rapport (1983, www.duurzameontwikkeling.be) beschreven als een manier om in onze eigen noden te voorzien zonder de mogelijkheden van een toekomstige generatie te beperken.
Er wordt in deze methode getracht om zo energiezuinig mogelijk om te gaan met materialen en energie. De manier waarop kan echter sterk uiteen lopen:
Het probleem met deze term “duurzaam bouwen” of “duurzame ontwikkeling” is dat velen hieraan een andere betekenis geven of een eigen invulling.
In de praktijk blijkt dit een manier van bouwen te zijn waar de focus vooral op de gebruiksfase ligt. Er wordt gestreefd naar zo min mogelijk energieverbruik tijdens het gebruik van een product of gebouw, maar niet bij de productie, transport, afbraak/afdanking, recyclage of hergebruik van materialen, tenzij er specifiek op gelet wordt tijdens de ontwerp- en uitvoeringsfase.
Het resultaat is vaak een zeer doorgedreven geïsoleerd gebouw dat weinig tot geen energie vraagt, maar de materialen die erin verwerkt worden zijn vaak niet eenvoudig te recycleren en belanden na afbraak op de afvalberg. Er wordt in het gros van de gevallen ook geen rekening gehouden met de energie en schadelijkheid van stoffen die tijdens ontginning, productie, transport, plaatsing, enz. werd gebruikt alvorens het materiaal in een gebouw verwerkt werd.
Een levenscyclusanalyse is een analyse van klimaat- en milieueffecten op basis van data die een beoordeling mogelijk van een product of materiaal binnen een volledige keten, ofwel van wieg tot graf (cradle-to-grave). Deze keten bestaat uit het ontginnen van grondstof naar transport tot het afdanken van een product met gekoppeld afval- en recyclagebeheer. De milieubelasting van een product worden uitgedrukt in standaard indicatoren en worden tot slot samengevoegd tot één beoordelingswaarde: de totale milieubelasting. Het is mogelijk om ook processen en bedrijven te analyseren (OEF of Organisation Environmental Footprint).
Specifiek voor de bouwsector is in België is de TOTEM (Tool to Optimise the Total Environmental impact of Materials) ontwikkeld binnen een samenwerkingsproject van de drie Gewesten (OVAM in Vlaanderen, Leefmilieu Brussel en Service Public de Wallonie, in samenwerking met verschillende universiteiten en studiebureau’s). Deze (gratis) tool geeft een impact van bouwelementen en -materialen op het leefmilieu weer. Hiermee kunnen ontwerpers en uitvoerders in de bouw projecten realiseren die al beantwoorden aan de milieu-eisen van de toekomst, op een wetenschappelijke manier materialen (of gebouwen) evalueren op milieu-impact en innovatie stimuleren in bouwsystemen (www.totem-building.be).
Er zijn vele manieren, software en databases in ontwikkeling om het beoordelen van processen, materialen, producten en gebouwen mogelijk te maken.
Voor de resultaten van een LCA wordt ook wel andere terminologie toegepast, zoals de Carbon Footprint (CF) die vooral gericht is op de broeikasgasemissies en neemt minder milieu-impactcategorieën in beschouwing als LCA.
Het grootste bezwaar bij LCA blijft het beschouwen van afval als het einde van het verhaal. Er is geen focus op het upcyclen of blijvend gebruiken van een materiaal of product.
Vaak wordt de milieu-impact van een product of materiaal (maar ook voor diensten, systemen en kringlopen) beschouwd en minder over een volledige constructie/gebouw. Er wordt dan vooral gekeken naar de ontwerpfase van een product, omdat er in deze fase efficiënter kan ingegrepen worden op de milieu-impact gedurende de volledige levenscyclus.
Lees ook zeker enkele voorbeelden beschreven door OVAM: www.ovam.be
Deze term komt uit een boek welk dateert van 2002 over duurzaam ontwerpen voor de door William McDonough en Michael Baungart. Zij definiëren hierin een “voorzien in onze eigen, hedendaagse noden waarbij we toch de toekomstige generaties voorzien van meer mogelijkheden”. Hiermee gaan ze een stap verder dan duurzame ontwikkeling en LCA, waarbij ze een product beschrijven a.d.h.v. het ontginnen, gebruik, afdanking en eventueel recycling. De filosofie achter C2C is om alle materialen na hun “gewone leven/gebruikfase” toch inzetbaar te maken als een ander product of materiaal, zonder kwaliteitsverlies of restproducten. Dat houdt in dat er vóór de ontginning al moet nagedacht en ontworpen worden om aan deze filosofie te kunnen beantwoorden. Er werd bij deze ontwerpmethode bovendien een keurmerk ontwikkeld (C2C-keurmerk).
Eén van de grootste bezwaren rond deze manier van denken, is dat ze erg ver van onze huidige manier van leven, denken en werken afligt. Toch bestaan er vele initiatieven waarbij er nagedacht wordt over het implementeren van dergelijk gedachtengoed ter bestrijding van de afvalberg.
Circulair bouwen bestaat vandaag als een evolutie richting het ontwikkelen, gebruiken en hergebruiken van gebouwen, sites en infrastructuur zonder onze voorraad natuurlijke grondstoffen uit te putten, zonder het milieu te vervuilen of ecosystemen aan te tasten. Het doel bestaat erin gebouwen en structuren zo te ontwerpen, bouwen, gebruiken en hergebruiken dat het economisch en ecologisch verantwoord is naar het welzijn van mensen en dieren, ook in de toekomst.
Het circulair bouwen betreft een overkoepelende term en kan beschouwd worden op meerdere niveaus: materiaal, element/product, gebouw, ontwikkeling van perceel of gebied. Er wordt bovendien ook gekeken naar ondersteunende processen en hulpbronnen.
Hierin worden vele principes uit de C2C-filosofie gehanteerd, tot groot succes. In sommige cases blijft het circulaire beperkt tot de ruwbouw of de afwerking, in andere wordt het hele gebouw op een circulaire manier benaderd. Er zijn bedrijven die zich volledig toegelegd hebben op een circulair productie-proces. Ook in de bouwsector zijn er voorbeelden van gebouwen die als een circulair geheel werden ontworpen en uitgevoerd.
Voorbeelden in Vlaanderen van zowel vernieuwende projecten op gebied van bouw, proces of andere sectoren zijn consulteerbaar via vlaanderen-circulair.be. Als bijkomende drijfveer voor circulaire (bouw)economie, werkt VCB, WTCB en OVAM aan een invulling voor een label “Circulair Gebouw”. Binnen dit project werd een ontwerp voor een leidraad ontwikkeld waarin het circulaire bouwen meetbaar zou worden en gewaardeerd kan worden. Meer weten: www.vcb.be en circubuild.be
Enkele basisprincipes die bij elk project overwogen kunnen worden, behoren ook tot de basisprincipes binnen de circulaire economie.
Binnen een circulair ontwerp wordt niet gedacht: kies ik nu voor hout of steen? Isoleer ik beter met glaswol of met PUR? Maar overweegt de ontwerper hoe materialen ontstaan, getransporteerd, gefabriceerd, geplaatst, afgebroken, hergebruikt, gerecycleerd en afgedankt worden.
Eén van de meest gebruikte basisprincipes is FLEXIBILITEIT. We geven een voorbeeld waarom één principe alleen nooit voldoende kan zijn om een milieu-impact te beoordelen of een label te kleven op een materiaal/proces/product/gebouw:
De principes die algemeen in circulaire gebouwen worden toegepast, bevinden zich op verschillende niveaus en moeten zoveel mogelijk gecombineerd worden om een goede inschatting te krijgen:
Voorbeeld:
POLYVALENTIE - gebouw
Een oud gebouw dat verbouwd wordt naar een andere functie heeft baat bij een massieve en onveranderlijke structuur, waarin een invulling in lichtere, flexibele structuren voor invulling en verdeling kan toegepast worden. Wanneer kleine of grote aanpassingen nodig zijn, is een nieuwe aanpassing slechts beperkt qua ingreep, materiaalkost, enz.
Deze invulling en afwerking kan dan bekeken worden op:
Voorbeeld:
GLASWOL - zuiver
Glaswol als isolatie wordt vandaag geproduceerd uit zand, kalk en gerecycleerd glas. Het gaat lang mee (robuust) en na sloop nog kan gebruikt worden als inblaaswol. Ook andere isolatiematerialen zijn (deels) recycleerbaar, maar vaak met verlies aan duurzaamheid of materiaal.
Voorbeeld:
GLASWOL - veilig
Opnieuw het voorbeeld van glaswol: het kan schade veroorzaken bij onjuist gebruik of gebrek aan bescherming bij plaatsing.
Voorbeeld:
REGENWATER - veilig hergebruik
Een eenvoudig voorbeeld is het veilig hergebruiken van regenwater om een toilet te spoelen: we verbruiken hiervoor minder drinkwater, hoeven minder drinkwater te zuiveren en het is komt bovendien gratis uit de lucht vallen waardoor de investering zichzelf terugverdient. Bij een renovatie of nieuwbouw kan dit eenvoudig geïntegreerd worden in het ontwerp.
Voorbeeld:
BIO-DEGRADEERBAARHEID - bioplastics
Bioplastics zijn gemaakt uit maïs, suikerriet of aardappels, als we het gebruikt hebben is het echter niet meer bruikbaar en gooien we het in vuilbak. Dit blijft dus meestal afval op onze afvalberg.
Voorbeeld:
BIODEGRADEERBAARHEID - isolatie
Om ons voorbeeld van isolatiematerialen door te trekken: de bio-ecologische isolatiematerialen zijn vaak biologisch afbreekbaar na de sloop (zoals houtwol, cellulose-vlokken e.a.). Toch isoleren ze minder goed en zijn ze zwaarder in transport (hogere uitstoot van CO2).
Tot slot: De afweging of, en in welke mate een materiaal, product of gebouw (deels) past binnen en circulaire economie is niet eenvoudig. Er zijn zeker overwegingen die in elk proces en gebouw passen, als ze maar tijdig geïntegreerd worden.
Met behulp van tools (zoals TOTEM en andere) en databanken kunnen de schaduwkosten en CO2-uitstoot op voorhand ingeschat worden. Binnen een veranderende economie waarin schaarste van een bepaald product optreedt of bij een confrontatie met prijsstijgingen, is het zeker interessant om na te denken over circulaire aspecten en principes om zo een verschil te kunnen maken voor de toekomst.
Nog geen comment.
Maak een comment